Twee Zweedse documentairemakers die in 2019 het wrak van de gezonken Estonia filmden, worden mogelijk toch veroordeeld. Eerder werden zij nog vrijgesproken in deze ingewikkelde zaak.
In 1994 zonk de Estonia, een veerboot die van Tallinn naar Stockholm voer. Halverwege de overtocht zonk het schip om op dat moment onduidelijke redenen. 852 mensen kwamen om bij de grootste naoorlogse scheepsramp. Direct na het ongeval werd een onderzoek uitgevoerd door Estland, Zweden en Finland. In 1997 werd het onderzoek afgesloten met als conclusie dat een boegdeur was afgebroken. Hierna namen de drie landen een wet aan waarin het verboden werd af te dalen naar het wrak, omdat de overledenen daar hun laatste rustplaats hebben.
Twee Zweedse onderzoekers twijfelden aan deze lezing en besloten in 2019 zelf op onderzoek uit te gaan. Henrik Evertsson en Linus Andersson reisden af naar de plek waar het wrak van de Estonia ligt en maakten met behulp van een onbemande onderzeeër opnames van het schip. De beelden die zij maakten, waren voer voor sceptici. Op het beeldmateriaal dat zij nadien toonden, bleken twee grote scheuren in de romp van het schip. Een van deze gaten zou een doorsnede hebben van ruim 4 meter. De roep om een nieuw onderzoek werd door deze informatie steeds groter, met name in Estland.
De documentaire makers werden na deze actie opgepakt door de Finse kustwacht, waarna zij werden uitgeleverd aan Zweden om daar voorgeleid te worden. Omdat zij onder Duitse vlag voeren, werd bepaald dat de door Estland, Zweden en Finland gemaakte afspraak en daarmee ook de sancties niet voor hen konden gelden. Ze werden vrijgesproken.
In hoger beroep is nu bepaald dat ze alsnog voor moeten komen voor deze zaak. De Zweedse rechtbank is van mening dat ze toch veroordeeld kunnen worden voor het schenden van de, in dit geval, Zweedse wet. Mochten ze veroordeeld worden, kunnen ze maximaal 2 jaar celstraf krijgen.