Na twee stranddagen volgde een fietsdag. De avond dat A. onze kamer bezette maakten we nog de grappige opmerking dat we wel een keer naar Haapsalu zouden fietsen. Drie dagen na dat bezoek waren we daadwerkelijk onderweg naar het voor ons onbekende plaatsje.
Het was ook een van de zonnigste dagen van de complete vakantie. Door een relatief straffe (tegen)wind was er nog enigszins verkoeling. Veel drinken was de sleutel tot een gezonde fietstocht. Bijna elk tankstation dat we tegenkwamen konden we verblijden met een bezoek; het kostte immers toch niet gigantisch veel. De kleinste tankstations, van de keten Hermeliin, bleken het goedkoopst, en wellicht ook het gevaarlijkst, gezien de opslagtanks boven de grond. Een bouwmethode die veel kleine tankstations hanteren.
De tocht naar Haapsalu voerde ons langs voornamelijk de snelwegen richting het westen van het land. Zo nu en dan dus een Hermeliin, een Statoil, een van de grootste ketens in Estland, hoefde je hier niet te zoeken. Ook in de wegen zat niet veel afwisseling. Om de zoveel kilometer volgde een afslag, naar een dorp met niet meer dan 50 inwoners. Tegenover elke afslag stond een bord, met daarop de afstand naar Tallinn en Haapsalu, op de welbekende t-splitsing.
Langs de weg was niet veel bijzonders te zien. Een molen zonder wieken, met daaromheen een agrarisch bedrijf. Achter een bushalte stond een koe. Tijdens de laatste 30 kilometer scheerde een ooievaar zeer laag over de weg. Het beest bleek zijn nest op een paal langs de weg gebouwd te hebben. Volgens de vele reisgidsen is de hoeveelheid ooievaars typerend voor Estland. Alleen hadden wij ze tot dan toe niet gezien. Zowel binnen als buiten de stad. De vogels poseerden nog even voor de camera, zodat wij de laatste kilometers naar Haapsalu zouden kunnen volmaken.