Dublin is ’s nachts een bijzondere stad. Tegen alle verwachtingen in is het zelfs een beetje uitgestorven, maar dat maakt de hoofdstad van Ierland zo mogelijk mooier dan bij daglicht. Omdat we de tolweg M50 hoe dan ook willen vermijden, na een akkefietje twee jaar eerder, gaan we kriskras door de stad, op weg naar de juiste snelweg die ons richting Cork moet brengen. Wanneer we ver genoeg van Dublin af zijn, geven we ons navigatiesysteem toestemming om de tolwegen weer in de route op te nemen. Er volgen er immers nog twee, waar je netjes met muntjes kan betalen.
Hoe verder we richting het zuiden rijden, hoe donkerder het wordt. Verlichting langs de wegen is in Ierland redelijk uniek. Hierdoor is het wel goed mogelijk om te genieten van de sterrenhemel, die ons nog trakteert op een gigantische vallende ster. Na een paar uur rijden bereiken we Kealkill. Vanaf hier is het nog precies een uur rijden naar onze verblijfplaats.
Dat laatste uurtje rijden we nagenoeg volledig in duisternis. De dorpen hebben vaak niet meer dan 5 lantaarnpalen. In de verlichting van onze koplampen zien we nachtvlinders die qua formaat meer op vleermuizen lijken en schieten katten en vossen snel de berm in. Groot wild, waarvoor gewaarschuwd wordt door verkeersborden, komen we gelukkig niet tegen. Aan het einde van de nacht bereiken we eindelijk onze eindbestemming.