De tweede dag in Tallinn begint behoorlijk vroeg. De zon gaat in de zomermaanden nauwelijks onder, waardoor er altijd een vorm van daglicht door de gordijnen naar binnen komt. Ook de meeuwen lijken hierdoor uit hun doen en wekken met gemak de gehele stad zoals een haan dat zou doen.
Na een lauwe douche, het gasverbruik ligt in Estland onder een nog groter vergrootglas dan in Nederland, lopen we voor het eerst een rondje door de stad. Veel restaurants en winkeltjes die zich veelal richtten op toeristen, blijken de coronacrisis niet overleefd te hebben. Bijkomstig gevolg is dat daardoor weer minder toeristen richting de hoofdstad van Estland trekken. De toeristensector vindt dit vanzelfsprekend erg, maar een rustigere stad maakt de stad wel een stuk leuker. Even leek het weer op 2006.
Helaas blijken ook goedkope “2e-etage”-restaurants het niet gehaald te hebben. Deze restaurants bevinden zich boven andere restaurants en hebben geen mogelijkheid om een terras te plaatsen. Ook is er geen ruimte voor een grote gevelreclame op straatniveau. Zij moeten het hebben van internet of een promotieteam dat bij het trappenhuis mensen naar binnen probeert te loodsen. Eén van die restaurants, waar we in 2018 veelvuldig kwamen, is er niet meer.
Wat spijtig genoeg de coronacrisis wel heeft overleefd is de louche souvenirverkoper die zich heeft gevestigd in een steeg en zelf de houten plankjes op de magneetjes lijmt om vervolgens een kleurenprintje op het houtje te lijmen. Daarna vraagt hij er met gemak €5 voor. Ook staat hij erom bekend souvenirs met flinke winsten door te verkopen en flink veel poetinprullaria in zijn assortiment te hebben. Het was een bijzonder weerzien, al heb ik geen stap in de steeg gezet. Journalistiek gezien zal ik trouwens wel moeten, want ik ben enorm benieuwd of hij het nu nog aandurft poetinpropaganda te verkopen.