Tallinn kent naast een hoop musea ook tal van (deels) overdekte markten. Vandaag staan er drie op de lijst om te bezoeken. Voordat we op pad gaan, regelen we eerst ov-chipkaarten. Die gaan hier voor slechts €2 over de toonbank en theoretisch kunnen er meerdere mensen op één kaart reizen. Een 5-dagenkaart kost hier slechts €9 per persoon, een koopje.
Bij een R-kiosk regelen we vrij snel de kaarten, ondanks de starre houding van de caissière die weigert Ests of Engels te praten. Onze conversatie gaat vervolgens verder op papier, waar ik uit de Cyrillische karakters nog enigszins kan opmaken welke vragen ze mij stelt. Ik schrijf mijn antwoorden er in het Ests en Engels onder. Aan dit geval heeft de taalinspectie een flinke klus.
Een dag eerder hebben we een goede route met de trams uitgestippeld. Het netwerk van 4 tramlijnen is goed verweven en de frequenties zijn hoog. We staan nooit langer dan 10 minuten ergens te wachten en de meeste trams hebben een lage instap. Na nog geen kwartier in een tram gezeten te hebben komen we aan bij Keskturg.
Op deze markt is van alles te vinden, vreemde vleeswaren, speelgoed en kleding; je kan het zo gek niet bedenken, of het is er. Zowel de voertaal als de herkomst van de producten is voornamelijk Russisch, er is weinig Ests te horen. Het speelgoed, dat veelal tweedehands is, geeft wel weer een leuk inkijkje in de jaren ’80 van Estland. Toeristen zie je er niet.
De tweede markt ligt slechts een paar tramhaltes verder dan Keskturg; namelijk Viru turg. Deze markt is feitelijk een openluchtsouvenirwinkel. Veel spullen die je hier ziet, zijn ook te koop in de winkeltjes en kraampjes in de oude stad. Viru turg, dat voorheen nog trots adverteerde met de term “käsitöö” (handwerk), heeft zichtbaar geleden onder de coronacrisis.
Tot slot bezoeken we Baltijaam. Een van de oudere overdekte markten nabij het treinstation van Tallinn. Het complex is enkele jaren geleden compleet vernieuwd en is nu een volwaardig winkelcentrum geworden, inclusief supermarkt. De kraampjes die voorheen enkel hun waren in een etalage konden presenteren, delen nu allemaal een verdieping met slechts wat hekwerken ertussen om de winkelruimtes te scheiden. Anders dan in Nederland zijn winkeliers in dit complex vrij om hun deuren te sluiten als ze willen pauzeren.
Het enige dat nog wel buiten te vinden is, zijn de fruitverkopers. Daar proberen ze elkaar weg te concurreren door de kiloprijzen zo laag mogelijk te houden. Een positief effect is dat de aardbeien niet meer uit Nederland komen, maar in Estland geteeld worden. Ze zijn niet alleen groter en roder, maar ook nog eens goedkoper.