Begin april 1919 begon men met het vormen van de democratie. Door de invasies van het Rode Leger werd het een en ander bemoeilijkt. De verkiezingen voor de Estische Constituerende Assemblee, die het eerste parlement zou vormen, werden gehouden van 5 tot en met 7 april. De voornaamste taak zou het opstellen van een grondwet worden. Op 23 april werd tijdens de eerste bijeenkomst de sociaaldemocraat August Rei tot voorzitter gekozen. Uiteindelijk werd de voorlopige regering, geheel volgens plan, opgevolgd door een definitieve regering. Onder leiding van Otto Strandman nam het parlement twee belangrijke wetten aan.
Op 4 juni werd de grondwet aangenomen, 10 juni de wet op landhervorming. Met name de laatste wet was van grote invloed op het land. Volgens deze wet konden de Baltisch-Duitse grootgrondbezitters deels onteigend worden. Het vrijgekomen land werd vervolgens verdeeld onder de Esten, waarbij Estse militairen voorrang kregen in de verdeling.
Verder werd ook de defensie van Estland besproken. Estland besloot steun uit te spreken voor de Witte Legers die tegen het Rode Leger streden. Daarnaast steunde Estland ook de Letten, die verwikkeld waren in hun eigen onafhankelijkheidsoorlog, die overigens minder voorspoedig verliep dan die van Estland. Tevens werd toestemming gegeven aan Letten om een Noord-Letse brigade op te richten, welke bestond uit Letten die waren gevlucht voor het Rode Leger. Zodoende konden zij meevechten aan de zuidelijke grens van Estland.
De bondgenootschappen maakten Estland sterker dan de Sovjet-Unie aanvankelijk had verwacht. Operaties op Russisch grondgebied werden niet geschuwd. In mei 1919 werden twee van zulke operaties met succes uitgevoerd. Zo wist men, met hulp van de Britse marine, een divisie van het Rode Leger aan de andere kant van de rivier Narva te vernietigen. Een tegenaanval volgde, maar de frontlinie was ten gunste van Estland verschoven.
Ruim tien dagen later, op 24 mei, volgde een tweede offensief, ditmaal bij de stad Petersi. Een deel van het Estisch Rode Leger liep over, en een dag later was zelfs de stad Pskov in handen van Estland. Echter had Estland geen behoefte aan een annexatie van een Russisch stad, waarna het bevel van het leger aldaar werd overgedragen aan de bevelhebber van het Noordwestelijke Witte Leger. Pas in augustus van hetzelfde jaar zou het Rode Leger de stad weer innemen.