Deze strijd op Ests grondgebied leidde ertoe dat Jaan Tõnisson, op dat moment premier, op 19 november 1919 besluit de vredesonderhandelingen te hervatten. De nieuwe koers betekende ook dat Estland deze onderhandelingen zonder Letland, Litouwen en Finland zou gaan voeren. Nog geen maand later, op 4 december begonnen de gesprekken in Tartu. Op nagenoeg hetzelfde moment vond er een invasie plaats van ruim 160.000 soldaten van het Rode Leger in Narva. De samengestelde Estse troepen, bestaande uit 85.000 man, wist het Rode Leger terug te dringen.
De vredesgesprekken leidden uiteindelijk tot de Vrede van Tartu, welke getekend werd op 2 februari 1920. Voorafgaand werd op 3 januari een staakt-het-vuren bereikt. Een belangrijk punt in het vredesverdrag was, dat de Sovjet-Unie voor altijd afzag van alle aanspraken op het grondgebied Estland. De grens van Estland kwam ongeveer overeen met de frontlinies tijdens het staakt-het-vuren. Verder kreeg Estland een strook grond ten oosten van de rivier de Narva, en een gebied rond Petseri. Deze gebieden werden in 1944 overigens weer ingelijfd door de Sovjet-Unie.
Estland was hiermee onafhankelijk en kon zich als republiek ontwikkelen.